In het boek To the Hand over het werk van Terry Thompson, schrijft Arno Kramer over het avontuur van de beeldtaal:
Wanneer je je voorneemt als kunstenaar om in beeldend werk je ‘ervaringen’ en visies met de menselijke zintuigen vorm te geven, kun je twee kanten op. Je laat in je tekening precies zien wat je wilt zeggen, je illustreert je visie met een duidelijk beeld. Of je zoekt meer het avontuur en probeert die zintuigen, die van zichzelf natuurlijk vormeloos zijn en dus abstract, via je gevoelens ook een mate van abstractie mee te geven. Maar zo dat het invoelbaar wordt voor de beschouwer dat er meer is dan slechts die verzameling lijnen en vormen.
Beeldtaal
In het laatste geval wat Kramer omschrijft, ontstaat een persoonlijke en oorspronkelijke beeldtaal. Terry Thompson schrijft hier zelf over in een vergelijking van poëzie met beeldende kunst:
Poëzie in haar meest zuivere vorm is nooit letterlijk, illustratief, of louter persoonlijk maar universeel.
(…) werk dat dezelfde associatie- en reflectiemogelijkheden kent. Men zou deze inherente poëzie kunnen omschrijven als beeldtaal van het onderbewuste.
Het onderbewuste
Dromen en het onderbewuste zijn geliefd in de beeldende kunsten, denk aan het Surrealisme. Het onderbewuste wordt vaak in verband gebracht met dat wat vergeten en verdrongen is. Onbekend met, instinctmatig, onwillekeurig, zielenleven, volgens het Nederlands woordenboek Van Dale. En Met het onderbewuste worden geestelijke processen bedoeld die niet, of niet onmiddellijk, toegankelijk zijn en die niettemin iemands gedrag kunnen beïnvloeden, aldus Wikipedia.
Associatieve vrijheid
Poëzie en kunst komen niet alleen voort uit onbewuste processen. Daarom zou ik in deze context liever spreken van creatieve en associatieve vrijheid. Het is een wisselwerking, het onderbewuste bestaat ook niet zonder het bewuste. Het gaat om de vrijheid, het onbelemmerde spel, waarin creativiteit en associatie kunnen bloeien.
